Inleiding
In een bakkerij zijn er twee momenten waarop er contact met de klant plaatsvindt als er bestellingen worden gedaan. Het eerste moment is wanneer de klant de producten bestelt en het tweede moment is wanneer de klant de producten komt ophalen.
Ook is er een moment waarop de bakker geld krijgt van de klant en een moment waarop de klant de goederen van de bakker ontvangt. Deze momenten hoeven niet op dezelfde dag plaats te vinden. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er vorige week een taart is besteld en betaald, die pas deze week wordt opgehaald. Het betalen en het afhalen vinden dan op verschillende momenten plaats.
In Cash-it wordt deze verdeling van geld en goederen eveneens toegepast. Bij betaling is er sprake van een geldstroom, terwijl bij het overhandigen van producten over de toonbank wordt gesproken van een goederenstroom.
In een bakkerij zijn er twee momenten waarop er contact met de klant plaatsvindt als er bestellingen worden gedaan. Het eerste moment is wanneer de klant de producten bestelt en het tweede moment is wanneer de klant de producten komt ophalen.
Ook is er een moment waarop de bakker geld krijgt van de klant en een moment waarop de klant de goederen van de bakker ontvangt. Deze momenten hoeven niet op dezelfde dag plaats te vinden. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er vorige week een taart is besteld en betaald, die pas deze week wordt opgehaald. Het betalen en het afhalen vinden dan op verschillende momenten plaats.
In Cash-it wordt deze verdeling van geld en goederen eveneens toegepast. Bij betaling is er sprake van een geldstroom, terwijl bij het overhandigen van producten over de toonbank wordt gesproken van een goederenstroom.
Voorbeeld 1 - Betalen bij ophalen
Op maandag wordt er een taart van 10 euro besteld voor levering op woensdag. Zowel de betaling als de overdracht van de taart gebeurt op woensdag. Zowel de geldstroom als de goederenstroom vindt op woensdag plaats.
Op maandag wordt er een taart van 10 euro besteld voor levering op woensdag. Zowel de betaling als de overdracht van de taart gebeurt op woensdag. Zowel de geldstroom als de goederenstroom vindt op woensdag plaats.
Voorbeeld 2 - Vooraf betalen
Op maandag wordt er een taart van 10 euro besteld voor afhaling op woensdag. De betaling van 10 euro vindt plaats op maandag. De taart wordt op woensdag opgehaald. Dit betekent dat er op maandag geld van de klant naar de bakker gaat. De geldstroom bedraagt dus op maandag 10 euro. Er wordt nog geen product geleverd, dat gebeurt pas op woensdag, waardoor de goederenstroom op maandag 0 euro is.
Op woensdag wordt de taart opgehaald, waardoor er producten over de toonbank gaan. De waarde van deze goederenstroom bedraagt 10 euro. Aangezien de betaling al op maandag heeft plaatsgevonden, gaat er die dag geen geld meer over de toonbank. De geldstroom voor woensdag is daarom 0 euro.
Op maandag wordt er een taart van 10 euro besteld voor afhaling op woensdag. De betaling van 10 euro vindt plaats op maandag. De taart wordt op woensdag opgehaald. Dit betekent dat er op maandag geld van de klant naar de bakker gaat. De geldstroom bedraagt dus op maandag 10 euro. Er wordt nog geen product geleverd, dat gebeurt pas op woensdag, waardoor de goederenstroom op maandag 0 euro is.
Op woensdag wordt de taart opgehaald, waardoor er producten over de toonbank gaan. De waarde van deze goederenstroom bedraagt 10 euro. Aangezien de betaling al op maandag heeft plaatsgevonden, gaat er die dag geen geld meer over de toonbank. De geldstroom voor woensdag is daarom 0 euro.
Voorbeeld 3 - Aanbetalen
Een taart van 10 euro wordt op maandag besteld voor afhaling op woensdag. Op maandag wordt er alvast een aanbetaling van 4 euro gedaan. Bij het ophalen op woensdag is afgesproken dat de klant de resterende 6 euro zal voldoen. Dit betekent dat er op maandag 4 euro van de klant naar de bakker gaat. De geldstroom op die maandag bedraagt dus 4 euro. Er wordt echter nog geen product geleverd, want dat gebeurt pas op woensdag, waardoor de goederenstroom op maandag 0 euro is.
Op woensdag wordt de taart opgehaald en wordt het resterende bedrag van 6 euro voldaan. Er worden goederen verkocht. De goederenstroom voor woensdag bedraagt dan 10 euro. Aangezien er op maandag al 4 euro is betaald en op woensdag de resterende 6 euro wordt voldaan, is de geldstroom voor woensdag 6 euro.
Een taart van 10 euro wordt op maandag besteld voor afhaling op woensdag. Op maandag wordt er alvast een aanbetaling van 4 euro gedaan. Bij het ophalen op woensdag is afgesproken dat de klant de resterende 6 euro zal voldoen. Dit betekent dat er op maandag 4 euro van de klant naar de bakker gaat. De geldstroom op die maandag bedraagt dus 4 euro. Er wordt echter nog geen product geleverd, want dat gebeurt pas op woensdag, waardoor de goederenstroom op maandag 0 euro is.
Op woensdag wordt de taart opgehaald en wordt het resterende bedrag van 6 euro voldaan. Er worden goederen verkocht. De goederenstroom voor woensdag bedraagt dan 10 euro. Aangezien er op maandag al 4 euro is betaald en op woensdag de resterende 6 euro wordt voldaan, is de geldstroom voor woensdag 6 euro.
Rapportages
Binnen Cash-it zijn vele rapportages beschikbaar.
Ook daar is een onderscheidt gemaakt in geldstroom (blauw) en goederenstroom (rood).
Tevens wordt op sommige rapporten in het rapport onderscheid gemaakt tussen goederen en geldstroom.
En ook statistieken kunnen voor beide afgedrukt worden.
Binnen Cash-it zijn vele rapportages beschikbaar.
Ook daar is een onderscheidt gemaakt in geldstroom (blauw) en goederenstroom (rood).
Tevens wordt op sommige rapporten in het rapport onderscheid gemaakt tussen goederen en geldstroom.
En ook statistieken kunnen voor beide afgedrukt worden.